Ze hebben hervormingen en stiefmoederlijke verwaarlozing doorstaan, maar tegen de kracht van de verandering blijken ze niet opgewassen. Dit jaar brengt de Vlaamse overheid de allerlaatste nummers uit van de toonaangevende, Nederlandstalige vaktijdschriften M&L en Relicta. Daarmee valt het doek over een nochtans levende traditie van hoogstaand wetenschappelijk publiceren over onroerend erfgoed.

In november vorig jaar kondigde het agentschap Onroerend Erfgoed aan dat het Relicta en M&L niet langer zal uitgeven. Het nieuws kwam niet echt als een verrassing. In juni 2012 was al uitgelekt dat het agentschap zijn uitgeverij van vaktijdschriften liever kwijt dan rijk is. Na protest uit de erfgoedwereld krabbelde het agentschap wat terug. Er was niks definitief beslist, zo luidde het, en na de zoveelste hervorming was het “evident dat wij nadenken over een nieuwe communicatiestrategie”. Met als nobele bedoeling “onze communicatieproducten en -diensten, waaronder Relicta en M&L, nog beter af te stemmen op onze verschillende doelgroepen”.

Vandaag blijkt echter dat dat ‘afstemmen’ wel degelijk newspeak was voor ‘afschaffen’. Sinds de ontmanteling in 2012 van het Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed (VIOE) en de oprichting van het agentschap doet de Vlaamse erfgoedambtenarij alleen nog aan wetenschappelijk onderzoek als dat ‘beleidsvoorbereidend’ is. En kennelijk, via een ondoorgrondelijke gedachtekronkel, past het uitgeven van wetenschappelijke publicaties niet meer in dat plaatje. Een botte bijl om de knoop door te hakken, werd uiteindelijk gevonden in de obligate besparingsmaatregelen. Exit Relicta. Vaarwel, M&L.

Toonaangevend

Worden de vaktijdschriften misschien opgedoekt omdat er geen haan meer naar kraait? Het tegendeel is waar. M&L, een glossy die al bestaat sinds 1981 en dus vier staatshervormingen overleefde, had de laatste jaren tussen 1100 en 1700 abonnees. Samen met advertentie-inkomsten dekt het abonneegeld zelfs de productiekosten. Van M&L verschenen al meer dan 700 nummers en 19 cahiers. Relicta werkt niet met abonnementen en is veeleer op academische leest geschoeid, als enige Nederlandstalige, peer reviewed tijdschrift over onroerend erfgoed in de Lage Landen. Relicta brengt naast tijdschriftnummers ook monografieën uit. Beide worden in pdf-formaat verspreid via de website van het agentschap, integraal én gratis. Gedrukte exemplaren vinden hun weg naar honderden bibliotheken, musea en erfgoedorganisaties in binnen- en buitenland. In zekere zin betaalt ook Relicta zichzelf terug, aangezien het door het agentschap als ruilmiddel wordt gebruikt om nieuwe boeken te verwerven. En het gaat daarbij om meer dan wat pasmunt: door Relicta op te doeken, halveert het agentschap in één klap het aankoopbudget van zijn gerenommeerde bibliotheek.

Dankzij een doelgroepenbevraging die het VIOE destijds liet uitvoeren, hebben we een goed idee van wat de lezers in 2009 vonden van Relicta (M&L was geen onderwerp van de enquête). 91% van de ondervraagden vond ‘onderzoek ontsluiten naar de wetenschappelijke wereld’ een belangrijke taak. Met de stelling ‘de publicaties zijn een goed initiatief’ ging 94% ‘eerder akkoord/helemaal akkoord’. 73% vond Relicta ‘toonaangevend’, 44% zelfs ‘onmisbaar’. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat die impact en lezerstevredenheid zes jaar later erg gezakt zouden zijn.

Zijn M&L en Relicta in hun huidige vorm dan volmaakt? Bijlange niet. Alles kan beter. De vaktijdschriften kwamen na een elfendertigste hervorming van het beleidsveld samen in dezelfde afdeling terecht. Maar met die ‘opportuniteit’, om het in het ambtenarees te zeggen, werd weinig gedaan. Hoewel de tijdschriften inhoud én doelgroep gemeen hebben, is het VIOE of het agentschap zelden betrapt op een poging om ze beter op elkaar af te stemmen. De redacties leken, al dan niet noodgedwongen, elk onder hun eigen stolp te werken.

Beleidsinstrumenten

De stiefmoederlijke behandeling die M&L en Relicta al die jaren te beurt viel, staat in schril contrast met het dankbare gebruik van de publicaties als beleidsinstrument. Zo schrijft minister-president Geert Bourgeois, zowel in de vorige als de huidige Vlaamse regering bevoegd voor Onroerend Erfgoed, in zijn beleidsbrief van oktober 2012 over het onderzoek van relicten uit de Eerste Wereldoorlog: “Tussen 2013-2015 zullen de onderzoeksresultaten ook stapsgewijs in verschillende artikels in de vaktijdschriften Relicta en M&L publiek worden gemaakt.” In de beleidsprioriteiten van 2013 maakt hij zich sterk dat “het tijdschrift M&L in 2014 in elk nummer een artikel aan de Eerste Wereldoorlog (zal) wijden”. Voornemens die inderdaad werden uitgevoerd. Zelfs nog in zijn recente beleidsnota van oktober 2014 citeert Bourgeois uit een Relicta-artikel, deze keer om aan te tonen dat onroerend erfgoed snel verdwijnt.

Uit welke vakliteratuur zal de erfgoedminister voortaan nog kunnen putten om de vruchten van zijn beleid kenbaar te maken? Waar kunnen wetenschappers van het agentschap en externe onderzoekers nog terecht wanneer ze kwalitatief willen publiceren? In zee gaan met een commerciële uitgeverij die eenzelfde wetenschappelijke rigueur biedt, als die al te vinden is, zal allicht geen besparing betekenen. Publiceren in de Engelstalige journals van het publish-or-perish-circuit waartoe universitaire onderzoekers veroordeeld zijn, is al helemaal uitgesloten, als het al wenselijk zou zijn. Het heeft er alle schijn van dat Onroerend Erfgoed de wetenschappelijke onderbouw gewoon schrapt uit zijn communicatie. Dat het boudweg de middenvinger toont aan een omvangrijke groep van amateuronderzoekers, professionele wetenschappers, academici, bedrijven en studenten. Om zich veeleer met hapklare producten zoals koffietafel- en kleuterboeken te richten tot een breed publiek van erfgoedconsumenten. Een publiek dat overigens alle aandacht verdient – maar is dat niet al de doelgroep van Herita, de erfgoedorganisatie die graag de ‘Vlaamse National Trust’ wil zijn?

Bart Biesbrouck

Reacties zijn gesloten.