Skeletten zijn meer dan fysieke restanten. Het zijn puzzelstukjes die een samenleving reconstrueren. Tijdens opgravingen op het kerkplein van Deinze vonden archeologen 96 menselijke skeletten. Archeologe en fysisch antropologe Marit Van Cant ging met een team enthousiaste vrijwilligers aan de slag om het verhaal achter het botmateriaal te ontcijferen.
Om archeologisch erfgoed niet in gevaar te brengen bij de heraanleg van het kerkplein, werkte stad Deinze samen met de Kale-Leie Archeologische Dienst (KLAD) in 2009 een onderzoeksprogramma uit. De opgravingen gingen van start in mei 2010 door projectarcheologen van het Ename Expertisecentrum voor Erfgoedontsluiting. Zij groeven in een eerste fase het kerkhof rond de Onze-Lieve-Vrouwekerk op.
Een bron uit 840 vermeldt de kerk in de schenking van het patronaat van Deinze door Lodewijk de Vrome aan het kapittel van Doornik. Het opgegraven kerkhof was zeker in gebruik tussen de 13de en 19de eeuw. Het Oostenrijkse edict van 4 september 1784 bande begraafplaatsen uit de stadskern. Deinze bleef echter koppig, want pas in 1860 werd het kerkhof opgegeven.
De graven bevatten naast knopjes van lijkwades en speldjes ook af en toe kruisen, ringen of een ketting. Daarnaast vonden de archeologen bij drie skeletten hangertjes met beschreven papier. Bij twee van de drie werd een aandoening vastgesteld. De ene leed aan een beenvliesontsteking en de andere aan een oorinfectie. Eén papiertje kleefde te veel om open te vouwen. Een tweede zat gewikkeld in een dichtgenaaid stuk textiel in een godsdienstige penning met opschrift. Op de papiertjes werd een bijbelfragment geschreven, waardoor de medaillons een beschermende functie kregen.
Van het detail naar het grotere geheel
De teruggevonden grafgiften geven een beeld van de begrafenispraktijk, maar de botten vertellen een groter verhaal, dat over het leven en sterven van de plaatselijke bevolking. Fysisch antropologe Marit Van Cant van de VUB werkt aan een doctoraat over de plattelandsbevolking tijdens de (post-)middeleeuwen in Noordwest-Europa. “Als fysisch antropoloog determineer ik het geslacht, al is dat bij kinderen moeilijk. Ook de sterfteleeftijd probeer ik te achterhalen” vertelt Van Cant. “Ik meet de lichaamslengte en kijk of ik ziektebeelden kan afleiden,” gaat Van Cant verder. “Acute ziektes, zoals een dodelijke longontsteking, manifesteren zich niet op het skelet. Chronische ziektes, bepaalde infectieziektes en tandproblemen wel.”
In België bestaat er eigenlijk geen opleiding fysische antropologie. Van Cant trok tijdens haar studies Kunstwetenschappen en Archeologie aan de VUB naar de universiteiten van Leiden en Sheffield om er zich te specialiseren in fysische antropologie. Wat haar aantrekt? “Het menselijk botmateriaal! Ik wou me in deze discipline verdiepen om met historische bronnen en archeologische data het grotere verhaal achter de vondsten te construeren.”
Deinze kende een turbulente geschiedenis. Van Cant hoopt op de botten sporen van die woelige tijden te ontdekken en zo te bewijzen wat in de geschreven bronnen vermeld staat. Slechts op enkele skeletten gebeurde een 14C-datering. Hierdoor is ze meestal aangewezen op de stratigrafie van het kerkhof om een skelet te dateren. De recentste laag begravingen lag slechts vijftig centimeter diep. De middelste laag, de langste gebruiksfase, kan gedateerd worden door de vondst van een Utrechtse duit uit 1741. De oudste menselijke resten lagen in de moederbodem. De vondst van een scherf grijs aardewerk situeert deze oudste fase in de volle middeleeuwen. Die weinig specifieke datering houdt haar niet tegen. “Ik tracht relaties te vinden met historische gebeurtenissen om bepaalde trauma’s te verklaren,” zegt ze enthousiast. “Met DNA-analyses zou alles nauwkeuriger kunnen, maar daar is voorlopig weinig budget voor.”
“In je conclusies moet je er steeds rekening mee houden dat het slechts om een fractie van de bevolking van Deinze gaat, omdat niet het volledige grafveld werd opgegraven” bekent Van Cant. “Tot nu toe tel ik 28 vrouwen en 26 mannen, een typisch evenwicht voor rurale populaties. Ik kon 18 kinderen en minderjarigen herkennen.” In het zuiden van het grafveld lag een concentratie kindergraven. Mogelijk liep die door in de richting van het koor van de kerk in oostelijke richting.
Volgens historische bronnen waren 402 van de 792 doden in Deinze tussen 1760 en 1779 jonger dan twaalf. Bijna een vierde stierf in het eerste jaar. Een vijfde voor vijf jaar. De helft bereikte de communieleeftijd. De gemiddelde sterfleeftijd van de vrouwen lag hoger dan verwacht, op 40,5 jaar. Dit was niet veel lager dan de mannen (43 jaar).
Botten kunnen sociale status verraden
“Als onderzoeker wil ik conclusies trekken over het gezondheidsprofiel en de pathologieën die meer voorkomen in rurale dan in stedelijke gebieden. Via stabiele isotopenanalyse kan je het dieet reconstrueren en zelfs migratiepatronen opsporen.”
“Ik analyseer ook spierbewegingen. Zo waren de sporen ten gevolge van repetitieve fysieke belasting op de botten bij skeletten in de kerk van Oosterweel (bij Antwerpen) minder groot dan bij het grafveld in Deinze, wat wijst op een hogere status of een andere belasting van de spieren”, getuigt Van Cant. Een grotere spieraanhechting duidt vaak op een fysiek zwaarder leven en kan daarom een lagere sociale status aanduiden. Niet enkel spieren verraden de status. “Beschadigd tandglazuur kan wijzen op voedseltekort. Ook de kleine lichaamslengte van de vrouwen door een tekort aan voedsel zegt iets over sociaaleconomische condities.” Door te vergelijken welke stressaandoeningen meer voorkomen op een bepaalde locatie kunnen we bevolkingsklassen onderscheiden.
Christenen werden tot het einde van de 18de eeuw met de voeten naar het oosten begraven. De oudste lichamen lagen naar het zuidoosten gericht, waarschijnlijk door een afwijkende oriëntatie van een oudere kerk. Eén mannenlichaam lag omgekeerd, wat vaak voorkwam bij priesters. Een cluster vrouwen met unieke aandoeningen was noordwest-zuidoost gericht. “Eén had korte bovenarmen in vergelijking met haar andere ledematen. Een ander lichaam had een ernstig beenderletsel dat kan wijzen op schimmelinfectie of kanker.” Mogelijk werden ze door hun toestand anders georiënteerd. De vrees voor ziektes leefde sterk. Zo bevatten sommige kisten gesmolten pek om bij epidemieën uitsijpelen van lijkvocht te verhinderen.
De fascinatie voor skeletten
Elk skelet werd gefotografeerd en kreeg een identificatienummer en skeletfiche met situering, oriëntatie, afmetingen, bewaringstoestand en opvallende kenmerken. De archeologen namen monsters van bewaarde kisten. Daarna verzamelden ze de botten in kartonnen dozen. “De toestand waarin je skeletten krijgt, is vaak niet ideaal. Idealiter is het botmateriaal gereinigd,” getuigt Van Cant. Hiervoor doet ze beroep op vrijwilligers, gecoördineerd door Liesbeth Messiaen van de KLAD.
“Ik plaatste een oproep in januari. Iemand van de erfgoedcel POLS (Platform Omgeving Leie Schelde) speelde dit door aan Het Nieuwsblad”, vertelt Messiaen. Onverwacht pikte Belga de oproep op. Kranten en radiozenders volgden. De telefoon van de KLAD stond roodgloeiend. Messiaen blikt terug: “Vooral een minireportage door een twaalfjarige Ketnetreporter was charmant. Die aandacht was nooit de bedoeling, maar zeker welkom.”
Zo’n tweehonderd mensen reageerden, zesenveertig kwamen helpen. Specifieke criteria waren er niet, enkel een portie geduld bij dit prutswerk. “De jongste was negen en droomde van een carrière als paleontoloog. We hadden studenten, gepensioneerden, maar ook huisvrouwen die het fascinerend vonden een skelet aan te raken”, herinnert Messiaen zich.
De Kale-Leie Archeologische Dienst is gevestigd in het koetshuis van het kasteel van Poeke. Hier brachten de vrijwilligers afwisselend vijfentwintig dagen door met het schoonmaken van botten. Een dagje reinigen startte met een briefing. “Ik gaf uitleg over de opgravingen, want ik vind het belangrijk dat ze begrijpen wat ze doen”, vertelt de coördinatrice. In de aanpalende kamer werkte Marit Van Cant. “Doordat daar een skelet opgebaard lag, kon ik de vrijwilligers een afgewerkt resultaat laten zien”, gaat ze verder. “Ze waren heel nieuwsgierig. Botten met een afwijking wekten vragen op. Daarom was Marits aanwezigheid handig.”
Twee derde van de skeletten raakte af. De rest verhuisde naar het Provinciaal Erfgoedcentrum (PEC) in Ename. De archeologen lichtten enkele babyskeletten in blok. Door de broosheid is reinigen met borstel niet mogelijk. “Die lichamen zullen we zeven met het nodige gespecialiseerde materiaal,” vertelt Messiaen nog.
Messiaen gelooft dat mensen op lokaal vlak warm gemaakt moeten worden. “We weten dat er een zeer enthousiast publiek is. Alleen, archeologie lijkt vaak iets uit oorden als Egypte, terwijl ook in de eigen gemeente veel te vinden is. Voor veel vrijwilligers was dit de eerste kennismaking.” “Het gaat om het grafveld van een gemeente. Je merkt dat bewoners die band met hun streek koesteren”, stelt Van Cant vast.
“Een paar enthousiastelingen vroegen om de skeletfiche na het onderzoek op te sturen zodat ze hun skelet beter konden leren kennen”, vult Messiaen aan. “Ook via Facebook en de website posten we foto’s. Het valt op dat er grotere interesse is dan bij opgravingen. Mensen zijn merkbaar gefascineerd door skeletten.”
Jonas Bruyneel