Sinds eind 2010 prijkt in de binnentuin van het woonzorgcentrum te Brugge-Sint-Andries een schijnbaar eeuwenoud gebouw. Een vroegmiddeleeuwse boerderij is er heropgebouwd zoals het ooit geweest moet zijn. Het Hallenhuisproject is een originele manier om de resultaten van archeologisch onderzoek te tonen aan het publiek.

Het verhaal begon in de jaren ’90, wanneer arbeiders tijdens het aanleggen van een riool op enkele archeologische sporen stuitten. Een proefsleuvenonderzoek volgde. Het terrein rond het huidige OCMW-rusthuis bleek belangrijke sporen te bevatten. Het archeologisch onderzoek dat volgde, uitgevoerd tussen 1996 en 2006, leverde een schat aan informatie op. Met als kroon op het werk de vondst van een bewoningskern uit de vroege middeleeuwen.

Verkleuringen in de grond afkomstig van reeds lang verdwenen palen en wanden uit hout of leem, waren de restanten van vijftien gebouwen die hier ooit stonden. De grootste plattegronden behoorden toe aan woonstalhuizen, die onder één dak beschutting boden voor mens en dier. Rond de huizen lagen tien waterputten. In één ervan vonden de archeologen zelfs een houten wiel, dat door dendrochronologisch onderzoek gedateerd werd in het najaar of de winter van 539 of 540. Grachten en greppels scheidden de verschillende erven, en er zijn ook aarden wegen aangetroffen.

De tastbare vondsten waren, zoals steeds op vindplaatsen uit de vroege middeleeuwen, erg schaars. Een beperkte hoeveelheid potscherven, stukken maalstenen, spinschijfjes, twee glazen kralen en fragmentjes glazen vaatwerk. Het topstuk is een gordelgarnituur met inlegwerk van goud en zilver met een scramasax (een soort zwaard). Die voorwerpen bevestigen overigens de dendrochronologische datering, deze nederzetting dateert uit de 6de tot 7de eeuw. De bewoningskern is niet alleen belangrijk voor de geschiedenis van de regio maar ook van de rest van Vlaanderen.

De ruwbouwfase in eik van het vroegmiddeleeuwse woonstalhuis © Raakvlak
De ruwbouwfase in eik van het vroegmiddeleeuwse woonstalhuis © Raakvlak

De vondsten en het publiek

Het toegankelijk maken en presenteren van opgravingsresultaten is voor archeologen altijd een uitdaging. Bij Raakvlak, de intergemeentelijke archeologische dienst voor de Brugse regio, hadden ze echter geluk. Het OCMW van Brugge toonde zich een belangrijke partner. Samen besloten ze een uniek archeologisch project te integreren in de bouwplannen van het nieuwe woonzorgcentrum.

Drie pijlers vormden de basis voor dit ambitieuze project. Allereerst is er de voorstelling van het archeologisch onderzoek in de onthaalruimte van het nieuwe centrum. De resultaten en vondsten worden op een aantrekkelijke manier en met de nodige uitleg tentoongesteld, waardoor ze de onthaalruimte omvormen tot een aangenamere plaats. Eén van de blikvangers is ongetwijfeld een houten waterput uit de opgraving die is ingewerkt in de vloer. Bewoners en bezoekers kunnen als het ware onder hun voeten kennismaken met het lokale verleden.

Als tweede belangrijke pijler van het project is in de tuin van het zorgcentrum één van de aangetroffen boerderijen gereconstrueerd op ware grootte. Dat gebouw is niet enkel een kijkobject. Men wil er uitdrukkelijk activiteiten organiseren die in verband staan met vroegmiddeleeuwse ambachten zoals vilten, weven, plantaardig verven en pottenbakken. Maar het moet evengoed mogelijk zijn om er te koken en verhalen te vertellen. Op die manier ontstaat een boeiend centrum van levende archeologie voor schoolkinderen, buurtbewoners en uiteraard ook het grote publiek.

Het derde luik van het project is de naam van het nieuwe centrum: Hallenhuis. Die verwijst naar de vroegste boerderijen in de streek, de woonstalhuizen, maar de naam draagt ook een sociale lading. In de vroege middeleeuwen deed een dergelijke ‘hal’ dienst als ontmoetingsplaats. In zo’n gemeenschapshuis kwam men bijeen om te eten, te feesten, te vergaderen of gewoon samen te zijn.

Binnen die opzet vloeien archeologische publiekswerking, bejaardenzorg en erfgoedtoerisme naadloos in elkaar over. Dat maakt het tot een uitzonderlijke samenwerking die als lichtend voorbeeld kan dienen voor de erfgoedsector. Het hoeft daarom niet te verwonderen dat het project intussen al bekroond is, onder andere met de West-Vlaamse erfgoedprijs.

Experimentele archeologie

Van een theoretisch concept is het uiteraard nog een hele stap naar een fysieke verwezenlijking. Een eeuwenoud gebouw doen herrijzen, gebeurt niet zomaar. De verschillende huisplattegronden van de vroegmiddeleeuwse nederzetting bestonden vooral uit standgreppels. Dat zijn lineaire sporen die in combinatie met andere paalsporen de plaats van de wand aanduiden. De gebouwen waren steeds eenbeukig.

In de ruwbouwfase is duidelijk zichtbaar dat het huis eenbeukig was, met extra schuine palen om het dak te helpen dragen © Raakvlak
In de ruwbouwfase is duidelijk zichtbaar dat het huis eenbeukig was, met extra schuine palen om het dak te helpen dragen © Raakvlak

Ondanks al die kennis bleef het erg moeilijk om uit te maken hoe bijvoorbeeld de wand vervaardigd moest worden. Het Hallenhuisproject was daarom een unieke kans om op basis van experimenteel onderzoek kennis te vergaren over de constructie van zo’n vroegmiddeleeuwse boerderij. Iets wat de afgelopen jaren amper gebeurde in de Vlaamse archeologie.

Voor de bouw van de reconstructie werkten de archeologen van Raakvlak en de vereniging WOK (sociale tewerkstelling binnen het OCMW) samen met Nederlandse specialisten. WOK staat overigens nog steeds in voor het onderhoud.

Omdat het niet alleen een reconstructie is, maar ook een multifunctionele werkingsruimte, moest het Hallenhuis daaraan worden aangepast. Sommige aanpassingen zijn in strijd met de oorspronkelijke constructiewijze van de boerderij. Toch is er steeds gestreefd naar een zo historisch correct mogelijke reconstructie.

Doordat het gebouw op een geschikte plaats in de tuin van het woonzorgcentrum moest komen, was het onmogelijk om de reconstructie op de oorspronkelijke plattegrond uit te voeren. Om praktische redenen is ook gekozen om een van de kleinere exemplaren te herbouwen. Dat gebouw was 6 bij 9m groot, had standgreppels en een rij schuine palen langs de buitenzijde van de lange wanden. Die schuine palen verstevigden de structuur en hielpen het gewicht van het dak te dragen. Er waren drie toegangen tot de boerderij, één vooraan in de korte zijde en twee tegenover elkaar in de lange zijden. Een constructie van vier palen voorbij die ingangspartij duidt mogelijk op de aanwezigheid van een lage zolder.

Heel het geraamte werd uit stevig en waterbestendig eikenhout gemaakt. Enkel de spanten van het dak zijn gemaakt van licht dennenhout © Raakvlak
Heel het geraamte werd uit stevig en waterbestendig eikenhout gemaakt. Enkel de spanten van het dak zijn gemaakt van licht dennenhout © Raakvlak

Het hout waaruit deze huizen waren opgetrokken, rotte met de jaren weg in de zure zandbodem. De enige plaats waar constructiehout wel de eeuwen kan trotseren, is onder de permanente grondwatertafel, met andere woorden in de waterputten. De bekisting van die waterputten is bijna altijd uit eik opgetrokken. Vandaar ook de keuze om alle staanders, ankerbalken en gebinten in eikenhout uit te voeren. De wanden van het Hallenhuis bestaan uit vlechtwerk van wilgentakken die bestreken zijn met huttenleem. Leem komt in de regio echter niet voor. Daarom experimenteerden de archeologen met een zeer zandige klei die in de nabijgelegen kustvlakte te vinden is. Een mengsel van klei, water en gehakt stro leverde een erg bevredigend resultaat op. Ook de vloer werd bedekt met die mariene klei.

De vlechtwerkwanden worden met een kleimengsel bestreken © Kris Vandevorst, Onroerend Erfgoed
De vlechtwerkwanden worden met een kleimengsel bestreken © Kris Vandevorst, Onroerend Erfgoed

Wanden kunnen ook uit houten planken opgetrokken zijn, en om dat te evoceren bestaat het bovenste gedeelte van de voorgevel uit een eikenhouten beschot. De planken zijn radiaal gekloven met een driehoekige doorsnede en ze zijn door middel van een groef in elkaar geschoven. In de top van de voor- en achtergevel zitten driehoekige uitsparingen als rookgaten. Om veiligheidsredenen mag men in het huidige gebouw geen vuur maken, maar voor de vroege middeleeuwers was dergelijke rookafvoer absoluut noodzakelijk.

Het dak is opgebouwd uit verschillende lagen riet © Kris Vandevorst, Onroerend Erfgoed
Het dak is opgebouwd uit verschillende lagen riet © Kris Vandevorst, Onroerend Erfgoed

Voor de uitvoering van het dak is gekozen voor een zadeldak, al kan dat in het verleden wel anders geweest zijn. De voorste en achterste spanten zijn in eik opgetrokken voor de weerbestendigheid. Alle andere spanten, die niet blootgesteld zijn aan de weerselementen, zijn uitgevoerd in dennenhout. Die minder duurzame houtsoort is een pak lichter dan eik en een dergelijke uitvoering moet in de vroege middeleeuwen ook mogelijk zijn geweest. Geschilde wilgentakken dienen als dwarse rietlatten en de verbindingen zijn van wilgentenen gemaakt. De dakbedekking zelf bestaat dan weer uit riet, nog een grondstof die ruimschoots voorhanden was in de vroege middeleeuwen. Ook dat riet is met wilgentenen aan de dakconstructie bevestigd. Op de nok is een laag plaggen gelegd.

De timmerman bereidt het plaatsen van de deur voor © Raakvlak
De timmerman bereidt het plaatsen van de deur voor © Raakvlak

Veel kleine details zijn vatbaar voor discussie. Deuren en raamluiken zijn bijvoorbeeld nog nooit aangetroffen op opgravingen, maar kan je wel terugvinden in de reconstructie. De deuren in het Hallenhuis zijn bijvoorbeeld in massief eikenhout uitgevoerd, terwijl voor de hengsels en de afsluitmechanismes gekozen is om verschillende opties weer te geven. De deur in de korte zijde heeft scharnieren en een slot in smeedijzer, terwijl de twee andere op een houten scharnier draaien en een vernuftig sluitwerk hebben. Ook de uitneembare losse planken die als luiken fungeren zijn eerder een praktische hedendaagse oplossing dan een systeem dat archeologisch onderbouwd is.

Het resultaat: een vroegmiddeleeuws huis anno 2011 © Raakvlak
Het resultaat: een vroegmiddeleeuws huis anno 2011 © Raakvlak

Een uniek resultaat

Traditioneel communiceren archeologen de resultaten van hun opgravingen naar het brede publiek via tentoonstellingen, ‘opensleufdagen’, en nieuwsbrieven. Met de integratie van onderzoeksresultaten in de nieuwbouw van een sociaal project is het Hallenhuisproject dus een buitenbeentje. De aandacht voor zowel erfgoed, cultureel toerisme als bejaardenzorg, die ook nog eens gekoppeld is aan sociale tewerkstelling en het verhogen van de woonkwaliteit van het zorgcentrum, is een mooie verwezenlijking. In dat opzicht is het Hallenhuis een voorbeeld voor andere projecten. Een eeuwenoude, maar pas gebouwde, vroegmiddeleeuwse boerderij is bovendien een buitengewone kans voor de experimentele archeologie in Vlaanderen, en ook op dat vlak een unicum.

Bieke Hillewaert & Johan Hoorne


Dit artikel komt uit Ex situ 1

Dia7