Vandaag stroomt de Schelde bijna dromerig voorbij, veilig ingesnoerd tussen hoge dijken. Ooit was dat anders. Volgens geologisch onderzoek in de toekomstige overstromingsgebieden van het Sigmaplan was de Schelde bij momenten een grillige rivier die zich soms verlegde, zijrivieren uitschuurde en regelmatig overstroomde. Ondanks die onbetrouwbare karaktertrek oefende de stroom sinds de vroege prehistorie een grote aantrekkingskracht uit op de mens.
Zo ook in het Sigma-gebied ‘Wijmeersen 2’, tussen Schellebelle en Uitbergen, een strook weilanden ten noorden van de huidige Schelde. Daar kwamen bij eerder onderzoek al vindplaatsen aan het licht uit de midden- en nieuwe steentijd. Een opgraving in de nazomer van 2012 maakte duidelijk dat er ook mensen leefden in de Romeinse periode, met name in de 2de eeuw n.Chr. Door de snelle afdekking met rivierslib van de Schelde is de site uitzonderlijk goed bewaard, zodat een breed gamma aan sporen en vondsten een goed beeld geeft van het toenmalige landschap, de bewoning, en de voedselvoorziening van de bewoners.
Waar afval is, is bewoning
Een stukje van de vindplaats kwam al in 2008 aan het licht toen archeologen bij een booronderzoek scherven, spijkers en botfragmenten aantroffen. Een kleine opgraving maakte toen duidelijk dat die vondsten afkomstig waren uit een pakket Romeins afval dat op de rand van een oude zijgeul van de Schelde was gestort. Op basis van die vondsten vermoedden de onderzoekers dat er vlakbij Romeinse bewoning is geweest. Een hoger gelegen zandige rug, die zich verder uitstrekte naar het noorden, leek daarvoor de geknipte locatie.
Op een zonnige septemberdag startte het graafwerk waar het in 2008 eindigde: vlakbij het Romeinse afvalpakket. Meteen kwam een cluster paalkuilen tevoorschijn. Een aantal daarvan vormt de plattegrond van een Romeinse boerderij. Dat gebouw van 12 bij 6 meter moet ondersteund geweest zijn door een rij stevige nok- en wandpalen. In de omgeving van het gebouw lagen nog enkele andere groepjes paalsporen, die de locaties van enkele bijgebouwen zoals stallingen en schuren verraden. Een relatief smalle gracht bakende dat eerste erf af; in het zuiden vormde de Scheldegeul de grens. Het erf had zo een langwerpige oost-westgeoriënteerde vorm en was ongeveer 0,2 hectare groot. In het westen van de opgravingszone kwam later de aanzet van een tweede erf aan het licht. Helaas lag daar een deel van het woonhuis net buiten de afbakening van de opgraving.
Grachten en een heuvel
De twee gezinnen die hier mogelijk met enkele andere families hebben geleefd, hadden een gemeenschappelijk spiritueel leven. Beide erven zijn namelijk netjes gescheiden door een zone die duidelijk een rituele betekenis had. Centraal erin ligt namelijk een cirkelvormige gracht met een diameter van bijna 8 meter, die de locatie van een grafheuvel aanduidt. Die heuvel was omgeven door een complex van rechthoekige grachten met daarin skeletfragmenten van honden en tanden van paarden: dieren die in die tijd een speciale status bezaten. Het opvallendst is een volledig hondenskelet dat netjes in een van de grachten was gelegd. Het dier is niet van ouderdom overleden, want de schedel is duidelijk ingeslagen met een scherp voorwerp. Het gaat dus om een offer, waarvan de precieze betekenis wel nooit te achterhalen zal zijn.
Flexivoren
Wellicht stonden er geen honden of paarden op het dagelijkse menu. Door het afval op en aan de rand van de woonerven kennen we wel een brede waaier aan ingrediënten. Een groot aantal loden verzwaringen van visnetten, gevonden in een strook van enkele meter breed langs de geul, en een ijzeren vishaak, tonen dat er actief werd gevist. Tussen de bewaarde visbotjes en schelpen zitten echter ook soorten die, behalve aan de monding, niet in de Schelde voorkwamen: haring en zeemossel. Het overige dierlijke materiaal toont aan dat de bewoners ook hun handen vol hadden met het houden van runderen, schapen en varkens. Maar er bleven ook plantenresten en stuifmeelkorrels bewaard. Die bieden een blik bieden op het lokale milieu, waarin akkers en weilanden prominent aanwezig waren. Op die akkers verbouwden de bewoners vooral granen. Enkele kruiden gaven wat smaak aan het avondmaal.
Van de rand naar de eeuwige overkant
Veel kuilen met een vermoedelijk rituele oorsprong lagen dicht tegen de rand van de geul. De houtskoolrijke vulling van enkele van die kuilen was zelfs gedeeltelijk weggespoeld. Aan het uiteinde van die rij kuilen kwam het skelet van een jongvolwassene aan het licht. We kunnen uiteraard niet in de hoofden van de toenmalige bewoners kijken, maar het is verleidelijk te denken dat de kuilen te maken hebben met begrafenisrituelen, of met een hoger spiritueel gedachtengoed. De Schelde als bron van leven en voedsel, maar ook een reële én symbolische grens.
De bewoners lijken minder aandacht besteed te hebben aan de begraving van twee baby’s vlakbij de woonerven zelf. De positie en de wijze waarop ze zijn ‘begraven’ wijst erop dat hun teraardebestelling van weinig belang was. Het ene skeletje werd immers in een kuil aan de buitenkant van de gracht rond het erf gelegd. Het tweede bevond zich onderaan een paalkuil. Hoewel we kunnen vermoeden dat met die begravingen toch enig rituele betekenis gepaard ging, hadden de pasgeborenen wellicht nog niet de status van volwaardig lid van de gemeenschap.
Mijmeren langs het water
Na de feiten mogen we een beetje dagdromen over hoe hoogstens twee of drie generaties daar in het Schellebelle van de 2de eeuw langs de rivier hebben geleefd. De aanwezigheid van luxeaardewerk zoals terra sigillata en andere praalobjecten, zoals fraai versierde mantelspelden, laten alvast vermoeden dat we niet te maken hebben met keuterboertjes. Ongetwijfeld zagen die mensen veel verkeer passeren op de Schelde, en hadden ze contact, sociaal en economisch, met die passanten. Misschien was er soms ook wat conflict te bespeuren in die contacten, en betekende het centrale grafmonument behalve een spiritueel focuspunt ook een duidelijke territoriale claim. Dat het leven niet altijd even vrolijk was, bewijzen de skeletjes van pasgeborenen en een jonge volwassene. Maar na een vermoeiende dag vissen, of schapen hoeden op de nabijgelegen zandige duin van Uitbergen, moet het ook toen bij momenten aangenaam geweest zijn om dromerig langs de Scheldeoever te zitten, starend naar de ondergaande zon.
Erwin Meylemans, Nele Vanholme en Yves Perdaen