Sagalassos, de archeologische site in Turkije waar de KU Leuven al 26 jaar onderzoek uitvoert, is beetje bij beetje zijn plaats aan het veroveren tussen de iconische archeologische vindplaatsen van de mediterrane wereld. Niet alleen het multidisciplinaire onderzoek en de imposante architecturale restanten dragen hiertoe bij. Ook het werk van kunstfotografen Bruno Vandermeulen en Danny Veys schept ons een beeld van deze monumentale site uit de oudheid.
Het eerste beeld doet je even in de ogen wrijven, brilglazen checken en toch nog maar eens turen. Zien we hier nu een wonderlijk gedetailleerde miniatuurwereld of is het toch een machtig natuurlandschap, bezaaid met ruïnes? Met de eigenzinnige focus van het beeld dwingt de fotograaf je een bepaalde lijn te volgen: zijn visie op de werkelijkheid. Door bepaalde facetten van het landschap naar de wazige periferie te verbannen verhult de fotograaf met de bedoeling andere accenten te ontsluieren. Conceal in order to reveal. Ook het volgende beeld stelt de kijker op de proef. Een momentopname lijkt danig uit de hand gelopen: een centrale groep arbeiders is verworden tot efemere schimmen. Maar tegelijk besef je dat de gelaagde foto erin slaagt het opgravingsproces in één beeld te vatten: zowel beweging als tijd in een kader gegoten.
Het mag duidelijk zijn, fotografen Bruno Vandermeulen en Danny Veys gaan verder dan de zuivere registratie van vondsten en structuren. De archeologische fotografie wordt in hun beelden hertaald naar een hedendaagse beeldtaal waarbij plaats, tijd en context samenvallen. Daar waar archeologische foto’s voornamelijk registreren, werken Vandermeulen en Veys met hun onderwerp en gaan ze er een engagement mee aan.Via zijn job aan de KU Leuven raakte Bruno Vandermeulen in 2003 bij het project Sagalassos betrokken. Door het vele digitaliseringswerk dat op stapel stond, was het echter snel duidelijk dat een extra kracht nodig zou zijn. Danny Veys, op dat ogenblik assistent aan de kunsthogeschool Sint-Lukas, gaf zich via een oud-docent op voor de taak. Sinds 2004 bestaat het fotografenteam in Sagalassos dus uit het vaste duo Vandermeulen-Veys. In zijn bureau annex donkere kamer in de Centrale Bibliotheek van de KU Leuven kreeg Ex situ de kans om Bruno Vandermeulen een aantal vragen voor te leggen.
Ex situ – Hoe zijn jullie ertoe gekomen jullie opdracht in Sagalassos, die in de eerste plaats toch documentatie en registratie tot doel had, uit te bouwen tot een kunstproject?
Vandermeulen – “In 2006 waren we in het Museum van Burdur aan het werk (waar de topstukken van de opgraving worden tentoongesteld). In de museumwinkel werden boeken over van alles en nog wat aangeboden, maar niets over Sagalassos. Het was ons idee om fondsen te werven die konden leiden tot een fotografische tentoonstelling en een kunstboek omtrent Sagalassos. Uitgeverij Peeters was onmiddellijk enthousiast, wat absoluut niet evident is voor een dergelijk voorstel. Het eerste jaar zijn we nog op eigen kosten naar Turkije teruggereisd om hiaten in de fotografie op te vullen. Eind 2007 werd onze fondsenwerving goedgekeurd door het Instituut voor Onderzoek in de Kunsten, dat een platform biedt voor practice based research, met andere woorden projecten die zowel wetenschappelijk als artistiek relevant zijn. Hieruit is de tentoonstelling en publicatie (in)site Sagalassos gegroeid die te zien was in Leuven, 2008. Maar daar bleef het niet bij.”
– Met jullie project Imaging History is de lat opnieuw hoger gelegd. Jullie zoeken hierin onder meer naar de verbanden die bestaan tussen fotografie, archeologie en historie.
“De ontwikkeling van fotografie en archeologie loopt nu eenmaal opvallend parallel. Bijvoorbeeld toen de Franse Staat in 1839 een patent aanvroeg op de daguerreotypie (het eerste economisch succesvolle fotografische procedé) had dat als belangrijkste doel de registratie van het erfgoed. Vergelijk dat met het legertje tekenaars dat Napoleon vergezelde om, nauwelijks een paar decennia eerder, Egypte in beeld te brengen. En gedurende de 19de eeuw gingen steeds meer avontuurlijke fotografen op reis naar het Zuiden en het Oosten, passend in de toenmalige tijdsgeest van een hang naar exotisme en exploratie. De fotografie van archeologische sites was daarbij een terugkerend thema. Fotografie werd trouwens reeds sinds 1854 voor wetenschappelijke registratie gebruikt, onder meer door de Engelsen in Khorsabad. Dus vanaf het prille begin was er die symbiose tussen archeologie en fotografie.
– Maar jullie kijken zelf duidelijk ook voorbij die wetenschappelijke registratie?
“Wat in archeologie nog weinig aan bod komt, is het besef dat een fotografisch beeld niet dé waarheid verbeeldt, maar wel één van de waarheden. De discussie draait bij ons niet alleen om wát de foto toont, maar ook om hoe hij gemaakt is. De volledige context speelt daarin mee: situering op de site, het landschap, tijdstip,… Als je archeologische fotografie als een objectief gegeven beschouwt, mis je een groot deel van het verhaal. Tekeningen en kaarten bijvoorbeeld geven evenmin een objectief beeld van de werkelijkheid. Er zit altijd een subjectieve factor – de interpretatie van de maker – in verwerkt. Wij wilden dit met onze fotografie ook omdraaien, door deze bewust subjectief te benaderen: making pictures in plaats van taking pictures.”
– En hoe vertaalt zich dat?
“Bijvoorbeeld door onze bewuste keuze voor zwart-witfotografie. Daarmee refereer je naar het historische aspect en creëer je een band met het werk van fotografen en archeologen uit het verleden. Door in zwart-wit te fotograferen ga je ook abstraheren: je onttrekt de kleurinformatie aan het object. Maar het is ook een praktische keuze. Het licht in de bergen is hard, waardoor de kleuren dof blijven. En doordat we in zwart-wit werken kunnen we onze grote negatiefplaten ook zelf ontwikkelen. Een andere techniek die we ter plaatse toepassen is het tilt shift effect, waardoor je de illusie schept naar een miniatuur te kijken.”
– Fotograferen Dany Veys en jij dezelfde onderwerpen en gebruiken jullie dezelfde technieken? Zou, met andere woorden, een kenner het onderscheid kunnen maken tussen de foto’s van de één of de ander, of willen jullie dat net vermijden?
“We hebben elk onze stokpaardjes, maar we doen allebei eigenlijk alles. We doen wat we denken te moeten doen, maar zijn op een of andere manier volledig complementair aan elkaar. Dat is op zich al een erg bijzondere eigenschap. Het gaat zelfs zover dat we bij sommige beelden niet meer weten wie die heeft gemaakt. We voelen elkaar perfect aan. We discussiëren uiteraard wel, maar we weten ook wanneer we onze mond moeten houden. Wanneer er een keuze van beelden gemaakt moet worden, dan is die uiteraard gebaseerd op de individuele kwaliteit, maar ook op de mate waarin de beelden passen binnen de serie. De keuze groeit dus organisch, maar we tellen niet wie hoeveel foto’s levert.”
– In de archeologie van de Lage Landen kennen we voldoende sprekende karakterkoppen om een interessante portretreeks neer te zetten, maar zien jullie ook mogelijkheden om een dergelijk project op te starten binnen de Vlaamse archeologie? Is het ‘moeilijker’ om de spreekwoordelijke ‘vlekken in het zand’ in kunstzinnige beelden te vatten dan een exotische locatie als Sagalassos?
“Ik zie niet in waarom niet. Ons project is logischerwijze gestart in Turkije, omdat we daar drie jaar continu konden werken en we daarvoor over de juiste faciliteiten en toestemmingen beschikten. Maar interessante couleur locale vind je overal. In België zou ik echter met kleurfotografie willen experimenteren en zou ik rond de tegenstelling ‘hedendaags versus antiek’ willen werken. In het teken van de lopende tentoonstelling in Tongeren hebben we trouwens reeds een serie foto’s gemaakt van het lokale erfgoed. Kunst is immers niet gebonden aan grenzen, en gelukkig maar.”
Mooie foto’s en rasechte ‘schopjes en borstel-archeologie’, maar wie of wat is Sagalassos nu eigenlijk?
Sagalassos is geen Efeze in het klein en ook niet het Pompeii van het oosten. Met zijn dramatische ligging op een zuidelijke bergflank van het Taurusgebergte in Zuidwest-Turkije, een letterlijk en figuurlijk bewogen geschiedenis en een onlosmakelijke band met de hedendaagse Turkse bewoners, heeft de stad zijn eigen unieke karakter. Bovendien heeft ook de schaalgrootte en de interdisciplinariteit van het archeologische onderzoek zelf de voorbije kwarteeuw bijgedragen aan de creatie van dit unieke kader.
Sinds enkele jaren weet men dat de nabijgelegen nederzetting op de heuvel Tepe Düzen als voorloper van Sagalassos kan worden beschouwd. Ondertussen is ook duidelijk dat het ontstaan van Sagalassos zelf vanaf de klassieke periode overlapt met deze oudere site. De verovering van de regio door Alexander de Grote in 333 v.Chr. is vastgelegd in literaire getuigenissen en werd in Sagalassos eeuwen later nog bezongen. Terwijl men op Tepe Düzen bleef vasthouden aan de inheemse, Pisidische, gebruiken, waren de inwoners van Sagalassos er als de kippen bij om de Hellenistische en later de Romeinse cultuur over te nemen.
De belangrijkste bloeiperiode zou volgen op het besluit van keizer Hadrianus (117-138 n.Chr.) dat Sagalassos tot ‘eerste stad van Pisidië’ uitriep. Dit gaf de inwoners het recht om de keizerscultus te organiseren. Hiermee gingen grote, jaarlijkse feestelijkheden gepaard. Tijdens deze festiviteiten explodeerde het bevolkingsaantal van de stad, waardoor men moest voorzien in een aantal nieuwe publieke gebouwen (thermen, theater,…), die de normale capaciteit van de stad ver overtroffen. Daarenboven probeerde de lokale elite de bezoekers (en inwoners) door de bouw van pronkmonumenten te overdonderen. Het kleine Sagalassos produceerde ook op grote schaal keramiek, die tot in de verre uithoeken van het Middellandse Zeegebied teruggevonden is. Het zijn deze architecturale pareltjes die vandaag worden opgegraven en Sagalassos beroemd maken.
Diverse tegenslagen zouden de stad vanaf de laat-Romeinse periode doen wankelen, waarna een zware aardbeving aan het begin van de 7de eeuw n.Chr. de doodsteek gaf. Toch zijn er bewijzen dat er ook na deze catastrofe, in de Byzantijnse tijd, nog kleine gemeenschappen hun toevlucht namen tussen de ruïnes van de stad. Maar de oorspronkelijke luister zou nooit terugkeren. De afgelegen en moeilijk bereikbare ligging, tegen een steile bergwand, beschermde de ruïnes tegen plunderingen, terwijl erosie van de bergwand de nog indrukwekkende restanten beetje bij beetje onder meters puin begroef. Tegelijkertijd een zegen en een vloek voor de huidige generatie onderzoekers, aangezien zij een ware tijdscapsule in handen hebben, waarvan de geheimen zich echter niet zonder slag of stoot prijsgeven.
Johan Claeys