In Aalst parkeer je je wagen onder de Hopmarkt middenin archeologisch erfgoed, en dat mag je letterlijk interpreteren. In de ondergrondse parking vind je niet de gestandaardiseerde krokodillen, vissen of schildpadden als herkenningsafbeeldingen om je auto makkelijk terug te vinden. Neen, naar aanleiding van de opgravingen werden historisch verantwoorde pictogrammen gekozen op basis van de resultaten die de archeologen er boekten. Drie niveau’s onder de grond prijkt een kruisboog op de muren, verwijzend naar de unieke vondst van de woonst en het atelier van Christoffels Jans, een 15de-eeuwse kruisboogmaker.
In 2003 plande het stadsbestuur van Aalst de heraanleg van de Hopmarkt, met ondergrondse parking. Alle archeologische restanten die op dat moment nog onder de markt bewaard waren, moesten dus eerst opgegraven worden. Zo startte in maart 2004 het grootste archeologische onderzoek ooit in de Aalsterse binnenstad. Het toenmalige Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed en de stad Aalst stelden een ploeg archeologen aan om de voorgeschiedenis van de Hopmarkt te reconstrueren tot eind 2005. Omdat de bouwput uiteindelijk toch groter werd dan gepland, groef de archeologische dienst van de intercommunale SOLVA in 2011 het resterende stuk op. Zo onderzochten de archeologen meer dan 5000 m² stadsgrond, met soms verrassende resultaten.
Veemarkt en karmelietenklooster
In de middeleeuwen was de Hopmarkt een stuk kleiner en heette toen nog de Veemarkt. Op de rand van het plein kon het vee zich laven aan de ‘Veemarktplasch’, een grote drenkpoel uit de 14de eeuw die tot het begin van de 16de eeuw meermaals werd hersteld. Daarna dempten de Aalstenaars de poel. De archeologen vonden er heel wat goed bewaarde wandbeschoeiingen in takkenvlechtwerk terug.Eind de 15de eeuw bouwden de karmelieten een klooster net ten zuiden van de Veemarkt. Zo verdween de vroegere burgerlijke bewoning. Tot 1797 floreerde dit klooster, na de Franse revolutie werd het opgegeven en verkocht. In tussentijd verdienden de monniken een goede boterham aan de Aalstenaars die binnen het klooster wilden begraven worden. Behalve skeletten, vonden archeologen ook een pak huishoudelijk afval van drie eeuwen bewoning door karmelietenbroeders. Op niveau -2 van de huidige parking vind je dan ook een pictogram van een aardewerken kruik. Op de Hopmarkt zelf maken lijnen gemarkeerd in de pleinbedekking het grondplan van het klooster herkenbaar.
Een 15de-eeuwse beerput
De karmelieten waren zeker niet de eerste bewoners op het plein. Onder de kloosterkerk vonden archeologen restanten van een woning. Het gebouw zelf werd door de aanleg van de koorfunderingen grotendeels gesloopt en overbouwd, waardoor slechts enkele muren en een deel van een baksteenvloer werden aangetroffen. Op het achtererf werd wel een goed bewaarde structuur opgegraven. De intacte beerput bevatte nog vele, goed geconserveerde vondsten die toelaten een blik te werpen op het leven en werken van de oorspronkelijke bewoners van dit pand aan de hoek van de Veemarkt en het verdwenen Korte Sint-Jorisstraatje.
De beerput was 1,7m diep en had een binnenoppervlakte van iets minder dan 4 m². De rechthoekige constructie was opgebouwd uit bakstenen en had een tongewelf. De onderste 30 cm van de opvulling bevatte tal van goed bewaarde etensresten, maar ook heel wat huishoudelijke voorwerpen. Het viel de archeologen meteen op dat veel van die huisraad zoals kruiken en kookpotten gebroken, maar volledig in de beerput terecht kwamen. Een aantal kleinere voorwerpen zoals aardewerken bekers en kleine drinkkannen werden zelfs intact teruggevonden. Ook drinkbekers uit glas konden opnieuw in elkaar gepuzzeld worden. Dat alles wijst er op dat een volledig servies grotendeels integraal werd gedumpt in de beerput. Mogelijk was het de laatste bewoner die alles wegwierp, toen die in 1498 door de bouw van het karmelietenklooster moest vertrekken.
Behalve consumptieafval, werden ook 45 bewerkte plaatjes in gewei, enkele grotere, slechts ten dele afgewerkte fragmenten en één onbewerkt stuk gewei aangetroffen. Onderzoek wees uit dat het om elandgewei gaat. Elanden kwamen in de Lage Landen aan het eind van de middeleeuwen niet meer voor. Dit gewei werd ingevoerd uit Scandinavië of de Baltische gebieden. Ook in de drenkpoel op de Veemarkt vonden de archeologen nog eens twintig bewerkte en veertien onbewerkte stukken gewei. Deze fragmenten vertonen veel gelijkenis met het bewerkingsafval uit de beerput. Al deze resten lijken afkomstig uit dezelfde werkplaats van een geweibewerker. Het afval en de geweiplaatjes wijzen op een atelier van een kruisboogmaker. Die deponeerde zijn afval duidelijk niet alleen op zijn eigen woonerf, in zijn eigen beerput.
Stadsrekeningen
Het komt slechts sporadisch voor dat geschreven bronnen aan archeologische vondsten kunnen worden toegeschreven. Maar in het geval van de kruisboogmaker konden gegevens uit het Aalsterse stadsarchief de onderzoekers zelfs op spoor zetten van de bewoner van het pand. In de stadsrekeningen blijkt dat de stad Aalst een ambachtsman aanstelde en betaalde op de hoek van de Veemarkt en de vroegere Korte Sint-Jorisstraatje aan het einde van de 15de eeuw. In 1497 noteert men: “(Chris)toffels Jans boochmakere die… anghenomen es gheweest ten dienste vander stede omme… den scutters vanden voetboghe te dienene…”. Christoffel Jans was dus de laatste bewoner van het pand, dat het jaar daarna opgekocht zou worden door de karmelieten. En hij was een ‘boochmakere’, meer bepaald van een voetboog – een soort kruisboog.
Stedelijke milities waren erg belangrijk in het laatmiddeleeuwse Vlaanderen, zeker gezien de rol die zij speelden in de verdediging van de steden. Kruisboogmakers waren daarom essentieel voor de uitrusting van de militie van de kruisboogschutters. Deze Sint-Jorisgilde werd in Aalst al vanaf 1422 bevoorraad en onderhouden door een boogmaker aan de Veemarkt.
Militaire toptechnologie
Net voor de doorbraak van vuurwapens, was de militaire kruisboog in de 15de eeuw een echt staaltje toptechnologie. Dit gesofisticeerde wapen was door eeuwenlange ontwikkeling een waar meesterstuk. Voor de productie en het onderhoud beschikten kruisboogmakers dan ook over heel wat technische kennis. Door de opkomst van vuurwapens verdween deze expertise en ging de productietechniek verloren. Christoffels Jans was wellicht één van de laatste kruisboogexperts in Aalst.
Op basis van de aangetroffen vondsten (en de schaarse, nog bewaarde kruisbogen) kan de Aalsterse kruisboog gereconstrueerd worden. De boog bestond uit een eikenhouten lichaam, met daarop een pijlgeleider van geweiplaatjes. Met een metalen trekker bediende de schutter een tuimelaar in gewei, waardoor de opgespannen pees losgelaten werd. Voor het opspannen van de pees werd de boog klemgezet door de voet in een ijzeren beugel aan het hoordeinde van de boog. Het hoogtechnologische aspect kwam vooral aan bod bij het vervaardigen van de boog zelf. Omdat deze een zeer grote druk moest doorstaan, en tegelijkertijd toch soepel en buigzaam, bestond die uit wel tien lagen verlijmde lamellen in verschillende grondstoffen. Hoorn en eikenhout werden afgewisseld met pezen, terwijl de geweiplaatjes vooral als externe afwerking en versiering dienden. Behalve pijlgeleiders werden ook enkele plaatjes met sleutelgatvormige openingen gevonden. Die functioneerden als bescherming voor de openingen waar de zware koorden doorheen liepen die de boogarm op de kruisboogzuil fixeerden.
Levendige herinnering
Op dit moment onderzoeken de archeologen nog meer vondsten in ijzer en hout uit de poel en de beerput. Ze verwachten nog veel meer te leren over deze kruisboogmaker. En dat is niet alles. Door de studie op het huishoudelijk afval en de weggegooide inboedel hopen de onderzoekers nog meer over Christoffels Jans te achterhalen, vooral over zijn dieet en algemene levensstandaard.
Door het verweven van deze bijzondere vondst in de hedendaagse parking, zorgen de archeologen voor het levendig blijven van de herinnering aan het verleden. En dat kan op heel wat bijval rekenen, niet alleen bij Aalstenaars. Zo kregen de Stad Aalst en Interparking in mei de allereerste Forum Archeologieprijs uitgereikt. Deze prijs wil een project loven die een waardevolle bijdrage leverde aan de Vlaamse archeologie. En dat is net wat met dit publieksinitiatief bereikt is.
Johan Hoorne, Koen De Groote en Jan Moens